zondag 6 april 2014

        
   
 
   
  HET GETAL (hoofdstuk 1)
 
Hij grijnsde. “En vond zijn rust op een eiland voor de kust.” Zijn lange grijze haren en dito baard wapperden in de aanlandige wind. Zijn ogen waren achteruit gegaan. In de verte, voorbij de grijs-blauwe zee, zag hij slechts vage contouren van het vasteland. Steden en schepen kon hij al lang niet meer ondercheiden. Zijn wereld werd kleiner, terwijl de boodschap die hij wilde brengen steeds groter werd. Net als zijn angsten, die met de verhalen, die hij vertelde, groeide, terwijl de verhalen dramatischer en beeldender werden.
Er dreigde gevaar. Hij voelde het overal. De vogels riepen het en regelmatig wierp de zee lichamen op de kust. 's Nachts zag je de vuren van de steden, die in de as werden gelegd en sommigen beweerden, bij een oostelijke wind, de geur van doden en kadavers te kunnen ruiken.
Hij niet. Het eten smaakte hem allang niet meer. De wijn die hij dronk was bitter.
In zijn lange leven had hij slechts korte momenten van rust en geluk gekend. Zijn geboorteland was onder de voet gelopen door een exotisch wereldrijk. Hun militaire macht en finesse was veruit superieur aan wat de lokale machthebbers in het veld konden brengen.
Een voor een werden ze verslagen of liepen over; totdat zelfs de hoofdstad viel en de bevolking werd verstrooid. Hij ook.
Een aantal jaren had hij als schrijver en tekenaar gewerkt in een woestijnstadje westelijk van Damascus. Maar de bevolking van veel gebieden, zelfs hele volksstammen, raakten op drift. Het stadje werd een aantal malen geplunderd en zelf had hij het er amper levend afgebracht. Uiteindelijk werd hij opgenomen in de eindeloze stroom vluchtelingen, die de vijandelijke legers voor probeerden te blijven. Dit lukte uiteindelijk niemand. Toen elk verzet was gebroken, nam de nieuwe machthebber de plaats in van gevallen koningen en stamhoofden. Al snel werd duidelijk, dat de bezetter slechts oog had voor geld, goud en goederen. In de steden werden garnizoenen buitenlanders gelegerd, die met harde hand regeerden. Elk verzet werd, vakkundig en bloedig, in de kiem gesmoord.
Gezien zijn postuur en verbale kwaliteiten was hij menigmaal in de problemen gekomen. Vooral toen de leider van het wereldrijk als godheid moest worden aanbeden en zijn beeltenis op elke straathoek, geslagen op munten en in tempels verscheen. Uiteindelijk had hij voor zijn leven moeten vluchten en was op dit arme, karig begroeide eiland terecht gekomen. De plaatstelijke bevolking had hem gastvrij opgenomen en hij had een onderkomen gebouwd onder een overhangende rotswand.
Hij voorzag in zijn onderhoud met simpel schrijfwerk. Reisdocumenten, verzoekschriften en zelfs liefdesbrieven. Dat leverde maar weinig op. Gelukkig was hij een begenadigd verhalenverteller. 's Avonds op het dorpsplein vertelde hij over zijn reizen. Over de gruwelijkheden, die hij had gezien. Over de wereld, die verloren is gegaan en over de wereld, die komen zal. Toen hadden de verhalen bezit genomen van hem. Avond aan avond verwoordde hij, als in trance, de visioenen, die hij zag.
Zijn gehoor was enthousiast en groeide met het jaar. Dankbare toehoorders voorzagen hem van brood, kaas, melk en wijn. Kleine kinderen brachten hem manden met appels en paddestoelen.
Tot op een dag een nieuwe vreemdeling in het dorp verscheen. Ook hij kwam van het vaste land en was duidelijk in goede doen. Zijn herkomst was onduidelijk, maar zijn tongval verraadde het feit, dat hij uit een grote stad kwam. De vreemdeling betaalde goed voor zijn verblijf en zat 's avonds ook tussen het gehoor van de verhalenverteller. De eilandbewoners zagen dat hij gefascineerd raakte door het verhaal. Het werd dan ook niet vreemd gevonden, dat hij op enig moment op stond en luid begon te applaudisseren. Later die avond smeekte hij de verteller om zijn verhalen op te schrijven. Het was tenslotte zijn beroep. De man pakte een beurs met goud- en zilverstukken en hield, die voor zijn gesprekspartner. “Dit moet toch genoeg zijn om je voorlopig in leven te houden.” Dat was ook zo. Munten waren zeldzaam en er werd veel waarde aan toegekend. Het zou hem in staat stellen om perkament, inkt, olie voor een lamp en pennen te kopen. De eilandbewoners reageerden ook enthousiast. Zij beloofden allen om hem tijdens zijn werk niet te storen en van eten, drinken en brandhout te voorzien.
Het duurde een paar weken voordat het perkament, de inkt en de pennen arriveerden. Gezien de toestand van dit deel van de wereld, was er weinig vraag naar. Het had hem de tijd gegeven om na te denken. Zijn verhalen zou hij moeten versluieren en verhullen. De boodschap moest bijna worden verborgen. De bezetters hadden wetenschappers en geleerden voor veel minder vermoord. Tegelijkertijd was hij zich sterk bewust geworden van zijn eigen tijdelijkheid. Zijn jaren waren bijna verstreken, terwijl zijn geschriften de eeuwigheid moesten trotseren.
Hij begon eenvoudig. In de vorm van brieven, schreef hij naar bekenden in zeven steden op het vasteland. Het waren brieven van bemoediging en waarschuwing. Maar er werd niet over de bezetter gesproken. Niet over de gruwelijkheden, hun superioriteitsgevoel en het achteloos omgaan met de dood. En dus het leven. Nadat hij een kopie van elke brief had gemaakt, gebruikte de verhalenverteller een paar gouden munten om een koopman, die van plan was om de traditionele karavaanroute te volgen, te verplichten de brieven af te geven. Het was onzeker of de brieven hun doel hadden bereikt, maar dat had de verteller ook niet verwacht. Maar zeven was een magisch getal. Wie weet, hielp dit.
Toen het na de verzending van de brieven een aantal maanden rustig bleef en er geen militairen op het eiland verschenen, begon de schrijver aan het tweede gedeelte van het boek. Hierin zou hij de visioenen beschrijven, die hij had gezien. De brandende steden, een uitzinnige ruiterij, terechtstellingen en stervenden aan het kruis. Een angstaanjagend verhaal, dat de toehoorder vol afgrijzen moest boeien, tot hij de opgekropte energie kon uiten in de verwachting van een nieuwe wereld. Een wereld bevrijdt uit de wurggreep van de dictator. Maar dat mocht hij niet zo neer schrijven. Dat stond gelijk aan landverraad en daarop stond de doodstraf. De schrijver had teveel gezien om er zeker van te zijn, dit lot te willen ontlopen. Maar de boodschap moest worden verteld. Voorzichtig stak hij een olielamp aan en boog zich over het vel perkament.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten